A Black & White Statement
Hoe het begon...
We hadden een optreden, maar geen band. In maart 1978 zaten we in de kantine van de Academie van Beeldende Kunsten aan de G. J. de Jonghweg in Rotterdam. Maarten had zojuist een optreden toegezegd aan docent Sjoerd Buisman. Het volgende weekeinde gaf hij een feest in een zaaltje in Dussen Noord-Brabant. Hij zocht een leuk bandje ter opluistering. Maakten wij geen muziek? Of we wilden spelen. “Ja,” zei Maarten. Buisman wist niet dat we geen band hadden en zodoende ook geen apparatuur en vooral geen muziek. Maar we lieten ’m in de waan en namen het optreden aan.
We hadden precies een week om alles voor elkaar te krijgen. Vrienden van ons, van buiten de Academie, Kees en Aad, die samen in een rockbandje speelden, zorgden voor een geleende installatie en voor een oefenruimte in Rotterdam-Zuid. Een benauwd hok op een soort kleine werf aan de Brielselaan. Alleen, we hadden nog geen nummers. Wel veel lp’s. We volgden de punkgolf die in Engeland was losgebarsten op de voet. Van verschillende platen plukten we favoriete nummers. Van Wire, Eater, The Damned en The Clash. Tien in totaal. Wim vogelde de akkoorden uit, maar de teksten waren problematischer. Veelal onverstaanbaar. We deden een gooi. Veel later, toen we de tekstboeken van de inmiddels gearriveerde bands in handen kregen, bleek dat we eigenlijk geheel eigen versies van de teksten hadden gefabriceerd. Maar op dat moment deerde dat ons niet in het minst. We oefenden die week elke dag. Met een cassetterecorder met daarop de tien uitverkoren nummers, die we probeerden zo goed mogelijk na te spelen. En ieder van ons kon spelen. Kees en Aad speelden al lange tijd samen en Wim en Allie kenden elkaar zelfs nog van een middelbare schoolband uit Delft. Alleen ik zong voor het eerst en naar vermogen.
Na een week zaten de nummers er goed in. Goed genoeg in ieder geval. Maar alles bij elkaar duurde de set, die we razendsnel speelden, hooguit twintig minuten. Geen probleem. We zouden de tien nummers gewoon twee keer spelen. Niemand die het merkt. En zo ja, wat dan nog? Alleen de naam voor de band ontbrak nog. Niet onbelangrijk. We kwamen op Pull…Use…Destroy, gevonden op de verpakking van een schoonmaakmiddel. Prachtig! Leren jacks gekocht voor weinig geld op de rommelmarkt en Wim knipte z’n baard zo kort mogelijk. Want een punk met een baard was uitgesloten. We waren er klaar voor en we waren met veel. In de huurbus naar Dussen, op weg naar ons eerste punkoptreden, waren we met z’n negenen. Allie van Altena en Maarten van Gent speelden gitaar, George le Roy, Wim ter Weele en Kees Isings bas (ja, drie bassen!), Aad Faasse drumde en ik deed de zang. Saskia de Vries verzorgde het geluid en Piet Dieleman maakte foto’s.
Het optreden was kort en hevig. Het kunstzinnige publiek enigszins geschokt en perplex. Na afloop geen enkele reactie, wel pijnlijke stilte. Alles bij elkaar weinig feestelijk. We bedachten ons geen moment en begonnen onmiddellijk onze installatie te ontmantelen en die vervolgens zo hevig mogelijk door het verbouwereerde publiek naar de uitgang van het zaaltje te drijven. Dat lokte nogal wat boze reacties uit en ook bijna een handgemeen. We vertrokken en besloten in de bus terug naar Rotterdam met de band door te gaan. We wisten niet waar we aan begonnen.
Hoe het verder ging…
Er diende zich na enige tijd een tweede optreden aan. George hield het voor gezien en we veranderden onze naam in de Rondos. Naar de koeken die we en masse nuttigden in de kantine van de Kunstacademie. Het was de slechtste naam die we konden verzinnen. Ook hadden we tien nieuwe nummers van onder andere The Suicide Commandos, The Ramones en The Who (My generation in een Speedtwins-versie) toegevoegd aan ons repertoire.
Het tweede optreden was een totaal fiasco. Een naamloos buurthuis, afgetrapt en sfeerloos tussen flats aan de rand van Delft. Het publiek bestond uit vijf of zes verveelde pubers die zo ver mogelijk van ons vandaan bleven en zich ergens achter in het zaaltje in het duister ophielden. Daarbij dacht Aad, die zich opmaakte voor het Conservatorium, dat punk een grap was, wat het spelen niet ten goede kwam.
Kort daarop speelden we buiten, onder de Amrobank op de Lijnbaan in Rotterdam op Binnenstadsdag. Dat ging veel beter. Veel publiek en voor het eerst punks. We gooiden ons er vol in. Dat zorgde voor enthousiaste reacties. Zelfs van een enkele verdwaalde politieagent. In één klap bestonden de Rondos.
Er volgden meer optredens, meestal in buurthuizen in en rond Rotterdam, maar ook in jazzclub B 14. We speelden afwisselend tegen en voor het publiek. Inmiddels werkten we aan eigen nummers. Aad verliet de band en Wim ging drummen. En hoe! Ook vonden we een betere oefenruimte aan de Oranjeboomstraat in Rotterdam-Zuid. De ruimte, in een voormalig schoolgebouw, behoorde aan de gemeente toe en werd vooral gebruikt door een volksdansgroep Radostan genaamd. Ze waren niet blij met ons. De galm in de zaal was oorverdovend en deed je de oriëntatie bij het spelen geheel verliezen. De slecht opgehangen spiegels aan de wanden, waarin de volksdansers zichzelf konden zien, gaven een soort dik-dun-lachspiegeleffect.
Een vriendin van ons, Lydia van der Spek, was zo lief geweest ons voor onbepaalde tijd en zonder rente tienduizend gulden te lenen. Voor die tijd en voor armlastige kunststudenten een gigantische som geld. We kochten er op één middag een p.a.-systeem voor, met microfoons en monitors en een mixer en ook nog gitaarversterkers en een drumstel.
Filmmaker Bob Visser had van ons gehoord en kwam langs. Hij maakte later het uitstekende programma Neon voor de VPRO-televisie en had beter dan wijzelf door dat we iets nieuws en unieks aan het doen waren. Hij filmde een soort clip van ons, die door een technisch mankement mislukte. Hij had grootse plannen. Hij beloofde veel. Hij zou samen met ons een lp maken. Hij zou de studio regelen. Hij liet verstek gaan. Achteraf maar goed ook, want aan een lp waren we nog lang niet toe. Maar bovenal besloten we naar aanleiding van de niet nagekomen beloften voortaan alles zelf te doen.
We speelden met de Railbirds in de Quibus in Schiedam. De Railbirds hadden we op Binnenstadsdag ontmoet. Ze waren een stuk jonger, zo’n jaar of zestien en speelden goeie muziek. We tekenden alle affiches voor het optreden zelf, met de hand op blanco krantenpapier. Uit een politieauto die voor de Academie stond, met agenten er in en er omheen, had ik een politiepet ontfutseld. Een heldendaad. Maarten, die er volgens de anderen het meest voor in aanmerking kwam, verkleedde zich als politieagent en drong aan het begin van het optreden van achteruit de zaal door het publiek naar het podium. Dat gaf aardig wat consternatie in de overvolle zaal en onze latere bassist Frank gooide in het voorbijgaan een glas bier in Maarten’s nek, omdat hij er zoals iedereen vanuit ging dat de politieman het optreden wilde verhinderen. Eenmaal op het podium geklauterd speelde Maarten een geheel eigen versie van het Wilhelmus, dat soms zelfs even neigde naar Zie ginds komt de stoomboot. Een legendarisch begin, toen al, en een legendarisch optreden. We speelden dertig eigen nummers in razend tempo en toen nog uit louter enthousiasme als toegift de twintig covers uit de begintijd. Een optreden met vijftig! nummers. Het publiek moet uitgeput geweest zijn.
Het idee kwam bij ons op om samen, dat wil zeggen de bandleden inclusief Saskia die het geluid deed, maar weer zonder Kees die liever op zichzelf bleef wonen, maar wel weer met Piet die ook op de Academie zat en een goeie vriend van ons was, een huis of liever nog een pand in Rotterdam te zoeken, zodat we samen konden wonen en werken. Dat leek ons gewoon leuk. Al eerder hadden we Kunstkollektief Dubio opgericht en het manifest Juliana ja! Beatrix nee! uitgegeven. Het was een provocatie en één en ander stichtte tot ons grote genoegen nogal wat verwarring bij de directie en de docenten van de o zo gevestigde Kunstacademie.
Tot op dat moment kwamen we samen bij één van ons thuis, meestal bij Saskia en Wim, of in een atelierruimte van de Academie in het Henkespand in Delfshaven in Rotterdam-West. Bijna allen waren we vierdejaars student en we volgden daarom geen lessen meer. Men werd geacht zelfstandig op atelier te werken. Dat deden we naar hartelust. De meeste projecten, zoals KK Dubio en in feite ook de Rondos in het begin, waren provocaties. We bouwden een modeltank na op ware grootte en zeulden die door Rotterdam. We namen er foto’s van voor het stadhuis, voor de Maasbruggen en voor de Euromast en lieten het onding achter op het stationsplein, alwaar het werd aangevallen door een groep verontwaardigde PSP’ers. We vonden het prachtig en exposeerden het gehele project in de Academie onder de naam Coming soon, German Panzerkampfwagen. Dit tot grote ergernis van veel docenten en tot onze verbazing en genoegen ook van veel medestudenten die serieuze kunst wilden produceren. We wilden uit de bedompte academiesfeer weg die we te blasé en gezapig vonden. Alleen met de kantinejuffrouw, mevrouw de Vries, konden we het prima vinden. We waren grote afnemers.
Ons oog viel op een monumentaal wit pand in de Tweede IJzerstraat in Delfshaven, genaamd Huize Schoonderloo. Alleen de naam van de straat was al fantastisch. Het bouwwerk stond leeg, al vijf jaar naar later bleek. We belden aan bij de ernaast gelegen conciërgewoning. De enigszins onwillige man vertelde ons dat het pand gesloopt ging worden en dat het in zeer slechte staat verkeerde. We gluurden door de ruiten. Het was precies wat we zochten. We informeerden bij het Gemeentelijk Grondbedrijf dat het pand bleek te beheren. Beheren was een groot woord. Verwaarlozen leek meer van toepassing. We kregen contact met ene Piet Slijkerman, een ambtenaar van de PvdA op het Rotterdamse stadhuis. We legden hem onze plannen voor. Met name Saskia heeft met niet aflatende volharding de aandacht van Slijkerman weten vast te houden. Dat had Rotterdam nog niet: een woon-/werkcollectief van jonge kunstenaars. En juist nu Rotterdam zich meer wilde gaan profileren als ‘kunststad’.
Na enig touwtrekken, we lieten doorschemeren het pand eventueel te kraken, gaf Slijkerman het Grondbedrijf de opdracht het pand over te dragen aan Kunstkollektief Dubio. Dat wil zeggen: de bestemming bleef sloop, maar tot die tijd konden we van het pand gebruikmaken. We kregen dan ook geen huurcontract en zodoende ook geen huurbescherming. We konden zo weer, van de ene dag op de andere, op straat gezet worden. We betaalden tweehonderdvijftig gulden per maand huur, maar moesten wel zelf het verwaarloosde gebouw opknappen en onderhouden. De gemeente had opzettelijk de centrale verwarming vernield, de buizen laten stukvriezen en de ketel gedemonteerd en afgevoerd naar onbekende bestemming. Het dak lekte en veel ruiten waren stuk.
Na enige heftige tegenwerking van verschillende ambtenaren van het Grondbedrijf betrokken we uiteindelijk in januari 1979 het oude Napoleontische buitenhuis uit 1803: Huize Schoonderloo. Wij waren: Wim, Allie, Maarten, Saskia, Piet en ik, ofwel het voltallige Kunstkollektief Dubio. De wijkraad onder leiding van CPN’er Peter Bulthuis, die het pand met alle geweld wilde slopen en de boze buurman waren ons vijandig. De buurt hield zijn adem in, want die verwachtte niet veel goeds van een groep obscure punks in een te groot pand.
De winter van 1979 was een barre winter. Het vroor zeventien graden, de ruiten waren stuk en konden bovendien vanwege de hevige vorst niet vervangen worden en de verwarming was, zoals gezegd, buiten werking. Het was afzien. We werden winterhard, maar het pand was precies wat we nodig hadden. We repareerden de schade op eigen kosten, maakten alles schoon, herstelden het dak provisorisch en schilderden later die zomer het gehele pand aan de buitenkant weer mooi wit. Allie maakte zelfs twee prachtige wapenschilden met het blazoen van Delfshaven voor op de buitenmuur. Huize Schoonderloo herkreeg zijn waardigheid en de buurt was gerustgesteld. Men kon in de achterstandswijk Delfshaven zo’n actie wel waarderen.
Ieder van ons had in het pand, dat zo’n twintig vertrekken telde, zijn eigen privé-domein van één of twee kamers. Piet betrok daarbij een zeer ruim atelier, waar hij zich geheel en al, in strijklicht, kon overgeven aan de schilderkunst die hem zo ter harte ging. Verder waren er gemeenschappelijke ruimtes zoals een werk-/gereedschapskamer, een doka, een drukkerij, een kantoor met portret van Beatrix, een groot gezamenlijk atelier, een grote gemeenschappelijke woonkamer met bank en drie tv’s, een keuken en een prachtige houten zolder die zich over het gehele pand uitstrekte. En onder het huis een bom- en gasvrije onderaardse bunker, ooit aangelegd door de directie van Stokvis, die het pand tot kantoor liet verbouwen. De bunker deed dienst als onze oefenruimte. We hadden een eigen bolwerk, omgeven door prachtige esdoorns en paardenkastanjes.
Al snel werd ons huis het trefpunt van de Rotterdamse punkscene, politieke activisten en meer eigenzinnige kunstenaars. We stelden onze oefenruimte met installatie beschikbaar aan andere bands, die er bij toerbeurt oefenden. Nu, met Huize Schoonderloo als thuisbasis, konden we al onze activiteiten ontplooien. De Rondos waren daar een onderdeel van. Eén en ander kwam in een stroomversnelling. We konden het zelf nauwelijks bijhouden. Alle ogen waren inmiddels op ons gericht, niet alleen van de punkscene in Rotterdam, maar ook van de gevestigde kunstkliek van de Maasstad, die zich niet meer serieus genomen voelde. Andere kunstenaars voelden zich juist tot ons aangetrokken. Zo ook de politie en de BVD.
Fer Abrahams van de Stichting Popmuziek Nederland organiseerde op donderdagavonden D-Day, met optredens van Nederlandse punk- en newwavebands in poptempel Paradiso te Amsterdam. Hij kreeg een zeer slecht opgenomen cassettebandje van de Rondos in handen en was wildenthousiast. Of we wilden spelen. Paradiso leek ons wel wat. We speelden op 14 december 1978. Of we de volgende maand nog eens wilden komen. Op 18 januari 1979 bouwden we opnieuw op in de kleine zaal, maar tijdens de soundcheck begon de uitbater van de bar zijn klapstoelen uit te zetten. We maakten bezwaar. Punk met stoelen in de zaal was uitgesloten. Toch moesten ze blijven staan, dat was zo afgesproken met de leiding van Paradiso. We pakten onze spullen weer in. Dan maar geen concert. Abrahams, onder de indruk van onze consequente houding in deze, bood later zijn verontschuldigingen aan en op 9 juni 1979 speelden we op een D-Day weekeinde samen met The Filth en Ivy Green in de grote zaal, zonder stoelen. Vanuit Rotterdam vertrok een gehuurde touringcar gevuld met Rondos-fans richting Amsterdam. Paradiso werd die avond overlopen door Rotterdamse punks in Feyenoord-shirts.
In maart 1979 verliet Kees Isings de band en nam Frank (Famous) Seltenrijch zijn plaats in. Frank had in de band de Butchers gespeeld, die nog eerder dan de Rondos was opgericht. Dat gaf hem aanzien. Het klikte meteen en Frank speelde zijn eerste optreden met de Rondos in Nullis Pretti in Rotterdam op 31 maart 1979.
In april kwam het eerste nummer van ons blad Raket uit. Het verscheen als muurkrant. Raket nodigde iedereen uit tekeningen, teksten en anderszins aan te leveren. We plakten de muurkranten door heel Rotterdam. In mei en juni volgden nummer 2 en 3, nog steeds als muurkrant, nu dubbelzijdig en overvol. We werden overstelpt door inzendingen en besloten er voortaan een poster met fanzine van te maken. Raket nummer 4 verscheen in september 1979 als gestencild A4-boekje van tweeëntwintig pagina’s op kringlooppapier in een oplage van driehonderdvijftig exemplaren. Geheel en al door onszelf vervaardigd en verspreid. Ondergronds, zoals dat hoort.
Raket zou snel uitgroeien tot één van de invloedrijkste punkfanzines in Nederland. Mede omdat het blad aan ieder plaats bood voor tekeningen, brieven, teksten en aankondigingen. Zelfs aan neonazi’s. Er vond geen selectie of censuur plaats. We stencilden alles. De laatste Raket, nummer 14, uitgekomen in november 1980, telde maar liefst vier bijlagen en bij elkaar tweehonderdtweeëndertig pagina’s. En dat in een oplage van duizend exemplaren. Tegelijk verschenen er Rondos-tekstboeken, strips, posters, aanzichtkaarten en buttons. Alles in eigen beheer.
Van enige punkideologie hadden we in het begin geen kaas gegeten. Dat wil zeggen: vooral bij het uitbreken van de punk was het volstrekt onduidelijk wat punk nou eigenlijk inhield. De muziek die langzamerhand vanuit Engeland Nederland binnensijpelde klonk overweldigend. Je oude platencollectie kon je aan de straat zetten. Maar waar ging het over? En, wat was de bedoeling? Punk was vooral overal tegen. Dat sprak ons enorm aan. Verder gingen we onverstoorbaar onze eigen weg. Gewoon alles zelf doen leek ons het beste.
Natuurlijk waren we ‘links’. Dat was volkomen normaal in die tijd. Gevestigde orde, de staat, het leger, het kapitaal en de kerk stonden ver van ons en waren een bedreiging voor onze eigen creativiteit en levenslust. Dat stond buiten kijf en behoefde geen discussie. Dus aan de slag.
Punk voer onder de vlag van het anarchisme, maar daarin sluimerde ook een zweem van destructiviteit en fatalisme. We wensten ons daarvan te onderscheiden, dus stelden we ons meer op een communistisch standpunt. Sommigen van ons kwamen uit de marxistisch-leninistische hoek. We zagen meer in zelf doen en samen doen. In samenwerken. Het had natuurlijk niets met welke vorm van staatscommunisme, om het zo maar even te noemen, van doen. We hielden ons ver van de burgerlijke CPN en neigden meer naar de standpunten van de Rote Armee Fraktion in Duitsland, die de wapens tegen het imperialisme in navolging van bijvoorbeeld de Vietcong had opgenomen. Daar hadden we sympathie voor. Niet dat we zelf de wapens wilden opnemen, maar met gitaren kwam je ook een heel eind.
De communistische symboliek werkte tegelijk ook prima als provocatie, zowel naar de burgermaatschappij als naar de zich anarchistisch noemende punkscene. We naaiden een gele hamer en sikkel in de linkerbovenhoek van een grote Nederlandse vlag en gebruikten die als achtergrond bij onze optredens. Dat stond prachtig zo samen met Maarten’s politiepak. Maar het werd niet altijd begrepen. Waren we echt communisten? We beaamden, half spottend, half serieus.
De teksten bleven in het begin bijna a-politiek, of meer algemeen ‘tegen’. In ieder geval balorig. In de loop der tijd werden we serieuzer ten aanzien van ons communistische imago. Fanatieker ook, door de druk van buitenaf. Maar daarover later meer.
Of het hamer-en-sikkelgedoe slim is geweest valt te bezien. Altijd makkelijker achteraf trouwens. In feite waren we meer voorlopers van de Do It Yourself onderstroom, dan nalopers van communistische doctrines. We leefden wat we verkondigden en we verkondigden wat we leefden. Het was geen theorie. We waren geen salonsocialisten. We deelden onze ruimte, onze apparatuur, onze drukpers en ons geld. We werkten op gelijkwaardige basis met iedereen samen. En we werkten hard. Dag en nacht. En we verdienden er voor onszelf niets mee. Geen cent. We waren dienstbaar. Anderen ook. Met deze mensen werkten we samen, of het punks waren of niet.
We kregen aanhang. Veel jonge punks die onze muziek gewoon goed vonden en onze ideeën wel aardig. Hamers en sikkels verschenen overal, dat was nooit onze opzet geweest. We hoopten nou juist dat ieder zijn eigen ideeën zou vormgeven, zijn eigen band zou oprichten en zijn eigen fanzine zou stencillen. Een klein deel deed dat ook, anderen volgden liever.
Eksit was de Rotterdamse Paradiso, alleen kleiner. Gelijk in 1977 hadden ze een aantal notoire Engelse punkbands op het programma gehad, waaronder de Sex Pistols. Waarvoor lof. Maar daarna beschouwden ze punk als afgedaan. Wel speelden er nog regelmatig buitenlandse bands, maar zeker geen Nederlandse punkformaties en al helemaal geen Rotterdamse. We werden geboycot. Toch verzamelden de Rotterdamse punks zich elk weekeinde in Eksit om de doodeenvoudige reden dat er geen andere plek in Rotterdam voor ze was. Veel waren ook vrijwilliger in Eksit. De onvrede met het starre beleid van met name de programmeur Leo Loos liep hoog op. Hij hield voet bij stuk. Geen Rotterdamse punk. En dat terwijl er steeds meer bands bij kwamen, zonder mogelijkheid om op te treden.
De sfeer werd grimmiger. Glazen sneuvelden en nog veel meer. Een uit de kluiten gewassen punk uit Puttershoek liep in de zaal rond met de wc-bril om zijn nek. Graffiti bedekte de muren, tot grote ergernis van de staf en het vaste publiek. Er werd hevig gediscussieerd en een vrouwelijk staflid verzuchtte ten einde raad: “Maar Leo is ook best wel punk.” We merkten er niets van.
Uiteindelijk maakte Leo Loos een elegante knieval en verscheen op audiëntie te Huize Schoonderloo. We waren blijkbaar de woordvoerders van de Rotterdamse punkscene. We onderhandelden. Met resultaat. Er zouden meer punkbands geprogrammeerd worden, ook in de weekeinden, eventueel of desnoods als voorprogramma en op de dinsdagavonden kwam er open podium voor punkbands uit Nederland, dus ook uit Rotterdam. We plaatsten een oproep in Raket aan een ieder om zich te melden bij Eksit. Bands stroomden toe. De dinsdagavonden werden druk bezocht en zo leerden we ook de Workmates en The Ex uit Amsterdam kennen. Geestverwanten. We raakten bevriend en traden regelmatig samen op. De Rondos speelden op 12 mei 1979 samen met Slaughterhouse Five in Eksit. In het weekeinde. Jazeker.
Toen gebeurde er een wonder. De onvolprezen Ted, ons nog bekend uit een ver marxistisch-leninistisch verleden, werkte als sociaalwerker in het creatieve centrum Kaasee. Een grote houten barak aan de rand van Rotterdam, aan de Gordelweg om precies te zijn. Er kwam bijna niemand meer. Ted opende de deuren van Kaasee voor de Rotterdamse punkscene. Iedereen was welkom. Een groot aantal punks bood zich aan als medewerker, dus ook voor de programmering. Kaasee werd het punkhoofdkwartier van Rotterdam en omstreken. Elk weekeinde traden er bands uit eigen land of uit het buitenland op. De toegangsprijs was laag en het interieur minimaal. Kortom: een paradijs.
Hoogtepunt was wellicht Rock Against Religion op tweede kerstdag, 26 december 1979. Op het programma stonden: Neh, Revo, de Ashtrays, Jesus and the Gospelfuckers, Ketchup, de Tändstickorshocks, Rode Wig, de Ayatolla’s, de Squats en de onfortuinlijke Jules Deelder, die de avond zou openen met enige gedichten. Bob Visser bood in Neon ruimte voor een tv-aankondiging van de RAR-avond en Raket nummer 7 verscheen met een speciale RAR-bijlage en RAR-poster. De toeloop van publiek was enorm. Liever een hevig punkconcert dan in het ouderlijk huis onder de kerstboom. Kaasee was volgepakt. Buiten hoopten de punks zich op. Ze konden er niet meer bij. Niet vanwege brandweervoorschriften, maar gewoon omdat het binnen helemaal vol was. De avond was een groot succes. Tien bands en een dichter voor de toegangsprijs van twee gulden vijftig. Waar vind je zoiets nog?
Saskia, inmiddels een meester in het onder druk zetten van gemeenteambtenaren, maakte zich sterk voor oefenruimtes voor het snel groeiende aantal bands. Daar was namelijk een schrijnend tekort aan. Ze kreeg het één en ander voor elkaar met steun van de directeur van de Rotterdamse muziekschool. Er kwamen twee plaatsen die werden verbouwd tot oefenruimte. Eén in Rotterdam-Noord en één in Rotterdam-Zuid, in het voormalige kamp Waalhaven. Beiden geschikt voor zo’n twintig bands en voorzien van een basisinstallatie. Alles beheerd door de daarvoor opgerichte stichting Rotterdamse Oefenruimtes (STROEF), bemand door de muzikanten zelf. Saskia werd een betrekking bij de gemeente aangeboden. Bij Jongerenwerk. Ze bedankte.
Peter Graute van de platenwinkel Backstreet Records in de Boomgaardstraat, hij beschouwde zijn aanbod als zijn eigen collectie waaruit hij verkocht, speelde vanaf het begin een grote rol in de Rotterdamse punkscene. In zijn winkel ontmoetten punks elkaar en kochten platen die nergens anders te vinden waren. Peter bracht in 1980 met Martin van de Backlash Studio de lp Rotterdam Collection uit, met daarop ook een aantal punkbands. Hij stelde ons voor bands uit Engeland en Amerika te halen. Hij had de contacten en zou de optredens regelen. Bijvoorbeeld in Eksit of Kaasee en andere plaatsen in Nederland. Dan zouden wij in Huize Schoonderloo de bands ontvangen en slaapplaatsen bieden. Een uitstekend plan. Lydia Lunch kwam met Adèle Bertei van The Contortions en Scritti Politti. Ook The Red Crayola en The Raincoats kwamen. En een aantal reggaebands, bestaande uit non-communicatieve rasta’s, waarvan de namen in vergetelheid zijn geraakt. Het leverde onvergetelijke concerten op.
In april 1979 brachten we onze eerste single uit, samen met de Railbirds. Polio uit Holland stond er op de kleurenaanzichtkaart in het plastic hoesje. Dit naar aanleiding van de weigering van wel erg gereformeerde ouders in Staphorst om hun kinderen te laten vaccineren tegen polio. De oplage was vijfhonderd exemplaren. Ook deze uitgave verscheen in eigen beheer. Je kon dus wel degelijk je eigen platen uitbrengen. Zeuren om een platencontract bij de grote platenmaatschappijen was onnodig en vernederend. Speciaal voor deze gelegenheid richtten we ons eigen onafhankelijk platenlabel King Kong Records op.
In juli verscheen een dubbelsingle, opnieuw met de Railbirds en nu ook met Bunker en Terminal City, de artiestennaam van de Rotterdamse dichter Fready. Oplage wederom vijfhonderd exemplaren. We verkochten de platen zelf, bij ons thuis, bij optredens en bij Peter van Backstreet die ook Raket verkocht en verder via een enkele platenwinkel.
Ergens in het voorjaar belde Dick Rijneke van Rotterdam Films ons op. De VPRO had hem en zijn vrouw Mildred van Leeuwaarden gevraagd een drieluik te maken over de Rotterdamse kunstscene. Hij was al met Cor Kraat en kornuiten in de weer, maar wilde ook bij ons één en ander opnemen. Of hij langs kon komen. Dat kon. Het ging om tien of hooguit twintig minuten film. We stemden toe. Dick en Mildred raakten hoe langer hoe enthousiaster over wat er zoal gaande was in en rondom Huize Schoonderloo en Kaasee. Mooie plaatjes natuurlijk en nog onontdekt. Ze filmden gedurende enige maanden regelmatig onze wederwaardigheden. Ondertussen knipte Dick zijn haar, schafte een leren jack aan met de juiste buttons en bedreef met Mildred graffiti in de stationstunnel. Het kwam er uiteindelijk op neer dat de resterende anderhalve documentaire aan Huize Schoonderloo en bewoners en sympathisanten werd gewijd. Het drieluik werd Groeten uit Rotterdam gedoopt en verscheen in april 1980 op de Nederlandse televisie.
Ondertussen waren we nog altijd Kunstacademiestudenten. We zouden het bijna vergeten zijn. Het eindexamen diende zich nochtans aan. We bedongen gezamenlijk af te studeren met onze collectieve projecten. Als Kunstkollektief Dubio zogezegd. Men stemde schoorvoetend in. De procedure ging in werking. Na enige tijd, toen het moment suprème naderde, kon het toch weer niet. De diploma’s werden op naam uitgereikt, dus wilde men weten wie wat gemaakt had. We gaven niet thuis en schreven een manifest tegen de Kunstacademie als instituut en handlanger van de kunst- en galeriemaffia. Die zat.
Ja, we hadden zo onze eigen opvattingen over de kunst. Kunst moest vooral waardeloos zijn. Dat wil zeggen, geen geldelijke waarde vertegenwoordigen. Liever duizend slechte stencils dan één ingelijste, unieke, maar onbetaalbare potloodtekening met eeuwigheidswaarde. Kunst was voor ons geen handelswaar, geen beleggingsobject en geen statussymbool. Kunst moest reproduceerbaar zijn, tijdelijk en voor iedereen toegankelijk, en moest het liefst op straat geëxposeerd worden. Onze anti-kunst gaf vorm aan onze ideeën, aan ons ongenoegen en aan onze anti-autoritaire gevoelens. Ons werk was anoniem en rechtlijnig, en aan de spirituele dimensie van de kunst gingen we vooralsnog geheel en al voorbij.
Uiteindelijk exposeerden we in oktober 1979 toch ons werk, dat bestond uit strips, Raketten, posters, graffiti en grote Rondosvlaggen in de hal van de Academie en weigerden onze diploma’s, of werden ze ons geweigerd? Grote opschudding. Men kon over dit werk geen oordeel geven. Het viel buiten de discipline. Inderdaad, ze hadden er totaal geen sjoege van. De onderdirecteur Piet Geurts liet zich niet meer zien. Een enkele docent betuigde zijn steun. De meesten hielden zich veiligheidshalve afzijdig. Wel verkochten we in een week voor vijftienhonderd gulden uitgaven, platen en buttons aan medestudenten en belangstellenden. Dick en Mildred legden één en ander op film vast voor het nageslacht.
In diezelfde tijd liet Peter van Backstreet ons een bizarre lp uit Londen horen. The feeding of the 5000 van Crass. We waren verpletterd. Een enorm geruis, opgejaagd door een soort tromgeroffel met daar overheen een hevig gevloek en getier. Twee kanten lang. Zoveel keer “fuck” op één plaat hadden we nog nooit gehoord. In Huize Schoonderloo luisterden we met ingehouden adem zeer aandachtig vele malen naar de antimuzikale muziek van Crass. Iets wat op nummers leek begon zich af te tekenen. We lazen de teksten en bekeken de hoes met fascistoïde symboliek nauwgezet. Fantastisch! Beter dan wij!
We stuurden ze een enthousiaste brief, samen met wat van onze uitgaven en een single. We kregen per omgaande een erg aardige brief terug, met Crass-buttons, we moesten ons vooral niet verplicht voelen die te dragen, en een handgemaakt, ook gestencild, Crass-tekstboek. Wilden we niet een keer naar Engeland komen en samen optreden? Ja, dat wilden we wel. We besloten tot een reisje naar Engeland. Dick en Mildred filmden ons vertrek vanuit Hoek van Holland. We bezochten een optreden van Crass in Londen. Dat was een belevenis. Het geheel ontaardde al snel in een enorme vechtpartij, geïnitieerd door een bende skinheads die met veel geweld de zaal terroriseerde. Tot onze verbijstering bleef Crass in eerste instantie gewoon doorspelen, alsof er niets aan de hand was.
De dag erna bezochten we het landelijk gelegen Dial House aan de rand van Londen. Penny Rimbaud, de drummer en ook duidelijk de inspirator van Crass, ontving ons uiterst vriendelijk. Hij had de hele dag in de keuken gestaan en allerlei veganistische groentetaarten gebakken, alleen voor ons. Of we trek hadden? Nee, erg aardig, maar we hadden net wat hamburgers naar binnen gewerkt ergens in het centrum van Londen. Vegetarisme, nee zover waren we nog niet. Het verbaasde Crass dat we geen vijftienjarigen waren. Zo had tenminste onze muziek op de single geklonken. Tja, daar stonden we dan. G. zei, om de zaak te redden, dat het als een compliment bedoeld was. Wel lief.
Ze nodigden ons uit om in september samen met Crass en Poison Girls in Londen op te treden. We keken er meteen al naar uit. En of we niet liever onze hamer en sikkelbanieren wilden thuislaten? Die zouden wel eens averechts kunnen werken op de skinheads die blijkbaar trouw de optredens van Crass bezochten. We vonden het allemaal prima.
In september keerden we naar Londen terug. In mooie zwarte pakjes met rode Politischer Schutzhaftling driehoeken. Toegegeven, dat was enigszins geïnspireerd door de militante Crass-uniformen. Daarvoor droegen we meestal olijke, kleurige voetbalshirts van de rommelmarkt. Maar dat deed iedereen ons inmiddels na. Zodoende.
De mensen van Crass die net als wij samenwoonden en -werkten voor de goede zaak waren ongelofelijk vriendelijk en ook wel iets ouder en ook wel wat intellectualistischer. De dames toch ook best wel feministisch. “We pay with our bodies.” Wij waren toch wat jongensachtiger, onbevangener ook, maar lang niet dom. Het klikte meteen, ook, of vooral ook, met Penny, die ons alleen onwaarschijnlijk oud voorkwam. Zeker al bijna veertig! Maar hij deed buitengewoon aardig en had zich duidelijk beziggehouden met de meer Oosterse filosofie. Zen zo u wilt. Hier en daar ontwaarden we in het overigens prachtig ingerichte landhuis een bescheiden Boeddhabeeldje en midden in een gesprek zei hij, wijzend naar de houten salontafel: “This teapot is borrowed from the universe.” Er viel een indringende stilte. Je kon een speld horen vallen en we staarden sprakeloos naar de bewuste theepot midden op tafel, die er volgens ons toch redelijk gewoon uitzag. Die hadden we niet zien aankomen.
We overnachtten. Ze stonden welwillend hun kamers en bedden aan ons af. De dag van het optreden, een benefiet voor anarchistische gevangenen in Engeland, brak aan. Crass oefende nog eens alle overgangen tussen de nummers, die ze net als op de plaat aan elkaar vast speelden en wij vertoefden in de riante tuin. Steve Ignorant, de briljante zanger van Crass, poetste alle Dr. Martens van de bandleden. Hij vroeg ons hoe het kwam dat we zo rustig waren vlak voor een optreden. We glimlachten, want we begrepen zijn vraag niet. Hij zelf zat, zo vertelde hij ons, van de zenuwen zowat de hele dag op de wc. We trokken onze wenkbrauwen op. ’s Middags kwamen we in de bus van Crass bij de Conway Hall aan. Het wemelde van de skins. Het fascistische National Front had namelijk zojuist een grote bijeenkomst gehouden. In de Conway Hall nota bene.
De sfeer in de zaal vlak voor het optreden ’s avonds was grimmig. Er braken gevechten uit bij de toiletten op de gang tussen verschillende groepen skinheads, die weer verschillende voetbalclubs aanhingen. Met bebloede koppen en handen marcheerden ze demonstratief de zaal binnen. Er werd gesiegheild. De Rondos speelden. Het optreden ging, op een gebroken snaar na, prima. Goeie reacties ook. De Poison Girls speelden. Veel ge-‘hex’ door vrouwelijke fans. Beetje theatrale zang ook wel. Maar toch een prachtig optreden, enigszins luidruchtig ondersteund door een bende Westham-skins die op het balkon huishield.
Toen brak de pleuris uit. Alles ging razendsnel. Er vielen klappen en er werd getrapt en geschopt. Paniek. Het publiek stoof uiteen. We tilden kleine skinheads op het podium, zodat ze niet in het gedrang raakten. Ze huilden van schrik en waren niet ouder dan een jaar of elf, twaalf. Er bleven mensen liggen. De politie kwam en ontruimde de zaal. De skins moesten hun veters inleveren. De rust keerde weer en de vloer werd door medewerkers schoongeboend en het bloed opgedweild. Mensen van de Anti Nazi League en de Socialist Workers Party (SWP) waren blijkbaar slaags geraakt met skinheads van de British Movement en het National Front die na de bijeenkomst van het NF in de pubs rond de Conway Hall waren blijven hangen, om ’s avonds het optreden van Crass bij te wonen. Een Joodse activist van de SWP kwam naar het podium en hief zijn vinger tegen Crass. Jullie schuld!
We pakten onze spullen en stapten in het busje. We zaten krap en zwijgzaam. Eerst langs een afhaalchinees voor veganistische loempia’s. Bij Crass thuis teruggekeerd ontspon zich een kleine discussie. Vriendelijk van toon, maar toch. Moest je je niet beschermen tegen dit soort geweld? Ze hadden er erg vaak mee te kampen. Crass was een soort mikpunt geworden van skinheads die zich aangetrokken voelden door de heftige muziek, het militante uiterlijk van Crass en hun swastika-achtige symbool, maar die tegelijk de anarchistische en vooral pacifistische ideeën afwezen. Crass weigerde uit overtuiging een ordedienst in het leven te roepen of op z’n minst door de zaal te laten inhuren, wat in die tijd in Londen heel gebruikelijk was. Principieel, maar kun je dat je publiek wel aandoen? Je nodigt ze uit voor het optreden, nietwaar? en dan lever je ze onbeschermd uit aan hordes al dan niet fascistische skinheads, terwijl je zelf veilig op het podium staat. Kan dat? Ja, want zo was de situatie in Londen nou eenmaal en ze wilden niet ‘anti’ zijn. Wij konden dat niet begrijpen volgens Crass, omdat we uit het vreedzame Nederland kwamen. Crass’ pacifistische anarchisme, zeer bewonderenswaardig overigens, stond een beetje tegenover de wat militantere instelling van de Rondos.
De volgende dag namen we afscheid. We zouden vaker samen in Engeland optreden en een gezamenlijke tour organiseren door Nederland en er waren plannen voor het opnemen van een lp met hulp van Crass. We hadden het er nog over. Inmiddels stonden in Engeland de kranten vol over de veldslag in de Conway Hall. De enige alternatieve zaal in Londen trouwens die uit principiële overwegingen, iedereen moet vrij kunnen vergaderen, ook het National Front ruimte had geboden voor bijeenkomsten.
Eenmaal thuis, in het vredige Huize Schoonderloo, belde Andy, de gitarist van Crass, ons op. Ze wilden afzien van verdere samenwerking. Ja, we deden hetzelfde en ja, ze vonden ons persoonlijk erg aardig en sympathiek, maar toch. Later ontvingen we een brief van Penny. Ze wilden het publiek niet in verwarring brengen door met een band met een andere visie samen te spelen. En we hadden enige sympathie voor China. Ook moeilijk.
We waren toch wel verbijsterd. We begrepen natuurlijk wel dat ze direct fysiek bedreigd werden door skinheads van het National Front. Als ze dat als argument hadden aangevoerd, dan hadden we dat onmiddellijk beaamd en gebillijkt. Maar nu maakten ze er een ideologische kwestie van. Ze wilden gewoon niet met ons gezien worden. Brieven gingen over en weer. Zonder resultaat. Maar we gaven ons niet gewonnen. In Raket verschenen vinnige artikelen van onze hand over de Crass-Rondos controverse. Toch wel belangrijk, omdat de Crass-ideologie zich ook in Nederland verspreidde en omdat ook in Nederland het racisme, gepropageerd door allerlei neonazigroepen de kop opstak en ook de punkscene probeerde te vergiftigen. We moesten het er wel over hebben. Misschien, achteraf, wat te verbitterd, te teleurgesteld en daarom te hoog oplopend. Wel kregen we sympathiebetuigingen van Londense punks die, de skinheadterreur beu, er wel wat harder tegenaan wilden, maar zich door Crass gedwarsboomd voelden. De discussie verspreidde zich over de Nederlandse punkgemeenschap. Men kan de Raket er op naslaan.
Op 15 september, net teruggekeerd uit Londen, organiseerden de Rondos in Kaasee een benefietoptreden ten bate van de Rotterdamse havenarbeiders die in staking waren gegaan. Dat zat zo: mijn vader was zo’n havenstaker. Het ging om een wilde staking die om politieke redenen niet door de vakbonden gesteund werd. Handjeklap met de regerende PvdA-bazen, waaronder de zwaarlijvige burgermeester van Rotterdam André van der Louw. Ooit een soort van ‘links’, maar nu geheel toegewijd aan het regentendom. De stakers werden uitgehongerd, want de bonden, waaronder de socialistische FNV, hielden de stakingskassen dicht. Er werd ME ingezet om werkwilligen, in de volksmond ook wel onderkruipers genoemd, binnen de poorten te krijgen. De postende stakers werden geprovoceerd en mishandeld. Er werd zelfs door het socialistische stadsbestuur een gewelddadige poging ondernomen om de gehele stakingsleiding te arresteren.
We besloten vooral uit persoonlijke betrokkenheid het benefiet te organiseren, in Kaasee. Waarom niet? We kregen veel bijval en ook ontroerende bedankjes van havenarbeiders. Verontwaardiging van met name Gretchen Gestapo, die het belachelijk vond dat punks, kunstzinnige punks nog wel, zich inlieten met arbeidersvolk. Bunker, het Jozef Kip Quartet, de Rondos, de Tändstickorshocks, Sovjets, Infexion en de Bugs speelden kosteloos. De opbrengst van de avond, de somma van achthondervijfennegentig gulden, werd in de stakingskas gestort.
Huize Schoonderloo leek bij tijd en wijle wel een bedevaartplaats. Zonder overdrijven kun je zeggen dat vele honderden mensen in de loop der jaren ons huis bezochten. De halte “Raketbasis” werd zelfs door de bestuurder van de RET-tram omgeroepen. Natuurlijk kwamen er veel punks, uit binnen- en buitenland. Zoals bijvoorbeeld die twee Franse punkettes die aanbelden en zonder ook maar iets te zeggen hun kampement opsloegen in onze werkplaats. Ze bekeken dagenlang alle fanzines en uitgaven daar liggend in hun slaapzak. Af en toe haalden ze ergens iets te eten en plotseling waren ze weer verdwenen. Zonder een woord.
De onvermoeibare Rob Berends van Doornroosje in Nijmegen was één van de vele vaste bezoekers. Hij hielp trouw met het vergaren, nieten en verspreiden van Raket. Hij bracht speciaal daarvoor een grote rugzak mee. Ook de mensen van de Workmates en The Ex uit Amsterdam staken de helpende hand toe. En de Zult en Bill Rezillo van de Pedaalemmer uit Zeeland niet te vergeten. En natuurlijk kookten we voor iedereen een uitgebreide maaltijd. Punks uit Den Haag bezochten ons. Ze waren uit de residentie verdreven door het wangedrag van de Mollesters en verbleven daarom liever in Rotterdam. Ze waren trouwe bezoekers van Kaasee en maakten goeie muziek, onder andere met Ketchup, Kreche en BVD. De bassist van BVD bespeelde virtuoos een fretloze bas. Dat maakte indruk.
Ook de Haile Selassie-adepten Gretchen Gestapo en Amarillo vereerden ons met een bezoek. Ze dreven hun punkhandel in Galerie Anus in de Sarphatistraat 62 in Amsterdam. Naar aanleiding van hun bezoek aan ons plaatsten ze een rancuneus stukje in hun blad de Koecrandt. Nog onwaar ook. Ze verspreidden het bericht dat de Rondos gefinancierd werden door de CPN en dat we subsidie van de gemeente Rotterdam ontvingen door bemiddeling van de zoon van Van der Louw, die zich in de punkscene ophield. Allemaal laster, ingegeven door jaloezie. Ze gaven het later notabene zelf toe. Maar tot op de dag van vandaag houdt de zich inmiddels Diana Ozon noemende Gretchen Gestapo deze onzin hardnekkig vol. Ja, daar zit nog wel wat oud zeer en ergernis. Maar ze wilde er ook zo graag bij horen. Niet zo zeer bij de punkbeweging, maar bij het kunstestablishment. Ze deed er alles voor. Zelfs de graffiti ging in de uitverkoop.
We hadden ook vluchtelingen in huis, waaronder Noël, dat was zijn schuilnaam, die aan de klauwen van de junta in de Filippijnen was ontkomen. Hij was advocaat geweest voor het Filippijnse verzet en zo betrokken geraakt bij gewapende acties. De politie was hem op het spoor gekomen na een bomaanslag waarvoor de guerrilla’s zijn auto even hadden ‘geleend’. Hij had moeten vluchten, vrouw en kind achterlatend, en was als bemanningslid op een boot naar Nederland gekomen. Hij was hier illegaal en ziek. Hij kookte voor ons. Kip met onwaarschijnlijk veel knoflook. Later vertrok hij naar zijn broer in Canada. Daar was hij veilig.
Vanuit ons huis werden acties ondernomen door militante antimilitaristen die het gemunt hadden op het oorlogsmaterieel van het Amerikaanse leger in de Rotterdamse haven. Ons pand lag voor hun strategisch, zo dicht bij de Maas en o wat waren ze zenuwachtig.
Er kwamen sociaalwerkers langs met grote groepen jongeren. Ze wilden ze laten zien dat het ook anders kon. Er gingen liters thee doorheen, met koek. Surinaamse jongeren van de Kruiskade gebruikten ons stencilapparaat om hun vlugschriften te vermenigvuldigen. We hielpen ze met het dokawerk. Mensen van de Groep Marxisten-Leninisten verschenen en plaatsten artikelen over ons in hun strijdorgaan Rode Morgen. Ze brachten oud-strijders mee, zoals Kees Rijken, die voor de oorlog lid was geweest van de Communistische Partij Holland en als politiek commissaris had gewerkt in het geheime en illegale apparaat onder leiding van Daan Goulooze. Kees zou later een grote rol spelen in het boekwerk Rood Rotterdam in de jaren ’30, dat we in 1984 met Raket uitgaven.
De filmer Pieter Jan Smit liet zijn film Botlek Blues in Huize Schoonderloo in première gaan. De Rondos verzorgden de filmmuziek. Een Amsterdamse krakersdelegatie kwam op werkbezoek. We gaven ze een rondleiding door ons pand. Ze vonden het op een klooster lijken. Wim bood één van de vrouwelijke ‘krakersters’ galant een mensdarijn aan. We wilden beslist niet seksistisch overkomen.
We raakten bevriend met Herman van krakersuitgeverij Lont uit de hoofdstad en werkten nauw met hem samen. Buurtbewoners kwamen op theevisite. Zoals het echtpaar dat de snackbar verderop uitbaatte. We aten er vast op maandagmiddag, nadat we het hele pand gedweild hadden. De man was zesde dan karate en we konden hem altijd bellen in het geval er ‘iets’ was. Een geruststellende gedachte. De groenteboer om de hoek, de hypernerveuze Aad Stok, die zelf geen fruit lustte, gaf ons steevast aan het eind van de dag dozen vol groente en fruit mee die hij ‘over’ had. Voor bijna niets. Kaapverdiaanse meisjes gymnastiekten in Allie’s kamer. Ze waren de sleutel van hun eigen zaaltje in de wijk vergeten en klopten bij ons aan. En nog veel meer mensen bezochten ons. Zoals een hevig stotterende hoorspelschrijver van de BBC, punks uit Antwerpen, punks uit Parijs, uit Delft, Utrecht, New York en Puttershoek. Een oude dame uit de buurt die ons haar oude ijzeren ledikant aanbood, gratis en voor niks, in het geval we bedden tekort kwamen met zoveel mensen. De toen nog zeer jonge Sonia Herman Dolz, die nu zulke prachtige documentaires maakt. Een vrachtwagenchauffeur die ons dozen papier bracht, achterover gedrukt van een lading. Dertig meer en minder aangeschoten Amsterdamse punks die midden in de nacht aanbelden en een slaapplaats zochten. We deden niet open. De Colombiaanse Luz, die we hielpen met haar scriptie en die zich zo vol overgave inzette voor de Kaapverdiaanse gemeenschap in Rotterdam. De zeer behulpzame directeur van de Rotterdamse Kunststichting Martin Mooij. De onnavolgbare Herman Pin, die ons een al even onnavolgbaar interview afdwong. De krakers van het Rotterdamse Poortgebouw. Mensen van de Grafische Werkplaats Rotterdam, die ons een hele drukpers cadeau deden.
Het is maar een greep, deze opsomming van aardige en minder aardige bezoekers en voorbijgangers. Al deze mensen banjerden door ons huis en nooit is er iets gestolen. Behalve dan een stapel lp’s uit Piet’s atelier door de hautaine Lydia Lunch alias Teenage Jesus en honderd gulden uit onze huishoudportemonnaie door een als punk verklede junk.
En natuurlijk werd onze telefoon afgeluisterd en hielden de Binnenlandse Veiligheids Dienst en de politie ons nauwlettend in de gaten. Er kwamen onbekenden langs met legerkisten aan die vroegen hoe ze in contact konden komen met de mensen van het Rood Verzetsfront, de Nederlandse sympathisanten van de Duitse Rote Armee Fraktion. We zeiden dat we geen idee hadden. De mannen zagen er net iets te politieagenterig uit.
Ook kwam een jongen met Palestijnensjaal bij ons aankloppen. Hij wilde in onze bunker vergaderen met andere stadsguerrilla’s. Dan konden ze niet worden afgeluisterd. We vertrouwden de zaak niet en vroegen hem beleefd een andere locatie voor de samenzwering te zoeken. Er waren genoeg provocateurs op pad en we namen geen risico’s.
Eens werd er door een bekende van ons een blanke Zuid-Afrikaan binnengebracht. Zomaar, op een avond, terwijl we tv’s keken. Hij was gevlucht uit een politiecel in Zuid-Afrika. Hij had daar vastgezeten voor gewapende acties, waaronder bomaanslagen door het ANC, waarvan hij lid beweerde te zijn. Hij was door de politie gemarteld, zo zei hij. Hij was nerveus en vroeg ons te zorgen voor illegaal werk, zodat hij geld kon verdienen voor zijn reis naar Zweden. Daar wilde hij politiek asiel aanvragen. Ook had hij medicijnen nodig vanwege epileptische aanvallen als gevolg van de zware martelingen die hij had ondergaan en vervolgens een adres waar hij kon overnachten, ergens in het noorden van het land. We vroegen hem dringend om ons niets over zichzelf te vertellen. Hoe minder we wisten hoe beter. We gaven hem geld en zorgden voor medicijnen via een bevriende SP-arts die ook Noël behandeld had en we gaven hem een adres in de buurt van Groningen van a-politieke familieleden. Zo had hij wat hij nodig had en brachten we niemand in gevaar. Hij vertrok en we hoorden niets meer van hem.
Veel later, tijdens een overleg van linkse boekwinkels in Huize Schoonderloo, bleek dat de man in meer steden extreem linkse bolwerken had bezocht, met ongeveer het zelfde verhaal. Hij was eenvoudigweg een politiespion. Vrijwillig of onder dwang. Zo brachten de geheime diensten de vluchtroutes in kaart voor het geval ze een keer echt iemand wilden achterhalen.
Heeft dit nog allemaal met de muziek van de Rondos te maken? Ja!
Iets luchtigers over het repressieapparaat dan. Onze winkel werd bezocht door de wijkagent, vergezeld door een wel zeer jonge leerling-collega. Deze laatste staarde met open mond naar alle posters en affiches die rondom hem in de winkel hingen. “Is dat allemaal tegen ons?” We voelden met hem mee.
Ook neonazi’s lieten zich niet onbetuigd. De beruchte en gevreesde Marinus uit Amsterdam belde ons een aantal malen. Hij wilde alleen met jongens spreken. Niet met Saskia, die toevallig de telefoon aannam. Ik stond hem te woord. Het waren lange gesprekken op afstandelijk-vriendelijke toon. We wilden toch hetzelfde? Ja, hij had ontzag voor ons. We waren militant en goed georganiseerd. Dat stond hem wel aan. Maar ja, hij geloofde meer in het volkseigene nationaalsocialisme, want hij had een hekel aan buitenlanders. Later kwam hij bij een optreden van de Rondos opdagen, met een knokploeg. Hij had pech, de zaal in Rotterdam-Zuid was het territorium van een potige motorbende. Geen kleine jongens en ze waren niet gediend van enig gedoe in hun thuishonk. Het liep met een sisser af.
Neonazi’s zonden brieven met Adolf Hitler-postzegels naar Raket. We plaatsten ze zonder commentaar. De brieven spraken voor zich.
In het voorbijgaan richtten we in oktober 1979 ook nog Red Rock op. Red Rock was een samenwerkingsverband, een collectief van eerst drie en later vier Rotterdamse bands met anarchistische of communistische sympathieën, te weten: de Sovjets, de Rondos, de Rode Wig en de Tändstickorshocks. We deelden de oefenruimte en de installatie en traden zoveel mogelijk samen op. Maarten ontwierp het Red Rock-logo. Een soort uitgestrekte rode V op een Rotterdamse groen-wit-groene vlag.
De Sovjets bestond uit Rik, Mees, Erik en drummer Kees die de vaart er behoorlijk inhield, mits hij niet teveel op had. Ze maakten aanstekelijke muziek. Solide. Punk op zijn best en nog grappig ook. Later speelden ze meer experimentele no wave, met Gabriëlle drums, Bernie zang en Anne saxofoon.
De Rondos droegen inmiddels een soort grijze werkkleding met rode KZ-driehoek. De teksten waren politieker geworden, de muziek indringender en achter ons op het podium prijkten grote vierkante banieren. Eén ervan vertoonde een gestileerde versie van El Lissitzky’s Sla de Witten met de Rode Wig uit 1920.
De Rode Wig werd iets later opgericht door Saskia, Rien, die bas speelde, en zijn broer Pieter op gitaar. Even later voegde Carla zich bij de band. Ze speelde gitaar en zong. Saskia drumde, of moet je zeggen trommelde, in de meest positieve zin des woords. Want de muziek van Rode Wig had nog het meest weg van de klanken van de Agitpropgroepen van de Kommunistische Partei Deutschland uit de jaren dertig. Ze droegen dezelfde uniforme kleding en de teksten waren zonder uitzondering politieke manifesten. Muzikaal pamflettisme zou je het kunnen noemen, als verwijzing van de punk naar de wortels in de revolutionaire Russische en Duitse avant-garde. Of is dat wat te hoog gegrepen?
En dan moeten we het over de onovertroffen Tändstickorshocks hebben. Wellicht één van de meest legendarische Nederlandse punkbands aller tijden. Hadden ze dat zelf door? Waarschijnlijk niet. Konden ze spelen? Ja en nee. Ze verhieven het niet-kunnen-spelen tot een ware kunst. Ron Roteb, de ex-zanger van de Railbirds, kon wel degelijk gitaarspelen op zijn zwaar mishandelde tot sigarenkistformaat afgezaagde instrument. Z’n zang was fenomenaal. Tergend. De onafscheidelijke Geert en Pinkel speelden respectievelijk bas en gitaar en zongen een enkel nummer. Ton drumde in zijn totale wanhoop ijzersterk. Hij was de enige drummer die het klaarspeelde af en toe een fractie te vroeg of te laat in te zetten en dat een heel nummer vol te houden. Adembenemend. En ze zagen er in tegenstelling tot de meeste andere bands echt punk uit. Hun single, uitgebracht door King Kong Records in april 1980 in een oplage van duizend exemplaren, is een monument voor de Nederlandse punk in het algemeen en voor Red Rock in het bijzonder. Om lyrisch van te worden.
Ook de band Revo was bij ons kind aan huis en bovendien altijd behulpzaam met het vergaren van Raket. Revo speelde rudimentaire punk in extreem hoog tempo en bestond uit vier baardloze knapen van een jaar of veertien, die allen de middelbare school hadden verlaten. Dat was absolute voorwaarde om in de band te mogen spelen. Aram, met een cirkel om de eerste A, die er uitzag alsof hij onder stroom stond, schreeuwde zijn onverstaanbare teksten uit met een geknepen kopstem. Ed Equalizer drumde, net als zijn grote broer in Bunker, en Ernst speelde gitaar. De slungelige en zeer verlegen Marcel Megawatt bespeelde de basgitaar. Hij kon geweldig tekenen en publiceerde zijn eigen Marcel Megawattblad, en Raket nummer 8 verscheen in januari 1980 met een speciale Marcel Megawattbijlage.
De stroom publicaties hield aan. In Raket verschenen lange artikelen over het anarchisme, over rastafari en over antifascisme. Iedereen kon zijn bijdrage insturen. Verder verschenen er tekstboeken, posters, aanzichtkaarten, pamfletten, een enkel kinderboek en oneindig veel buttons, van de Rondos, de Tändstickorshocks, Red Rock, de Rode Wig en met de teksten Destroy fascism, ME weg ermee en VerZ. Alles bij elkaar meer dan dertigduizend stuks.
Ten aanzien van Paradiso koesterden we een soort haat-liefde verhouding. We speelden er nog op 1 november 1979 met de voltallige Red Rock en op 17 december met Tändstickorshocks, The Ex en Ketchup, in het kader van het Laatste Punkweekend. Alles nog koek en ei, maar later, en we lopen vooruit, op 3 mei 1980, weigerden we opnieuw te spelen. We waren gevraagd om op een antifascistische avond op te treden en of we ook het begeleidende boekje voor het evenement wilden maken. Niets was ons te veel, maar met grootsteedse arrogantie verhoogde Paradiso geheel tegen de afspraak in de toegangsprijs van vier naar tien gulden, vanwege The Slits en The Popgroup uit Engeland. Zij vroegen en kregen voor hun antifascistische optreden maar liefst vijfduizend gulden. Die avond deelden we voor de deur van Paradiso verontwaardigd onze gratis boekjes uit, met uitleg.
Alles wat tot nu toe beschreven is en nog veel meer vormde onze muziek. Die werd niet alleen beïnvloed door de muziek van Wire en de Gang of Four, onze favoriete bands, of door de vastberadenheid van Crass, ook onze favoriete band, maar vooral door ons dagelijks leven. Dat dagelijks leven heette punk. En punk was een onderstroom, of tegenstroom, in ieder geval een subcultuur, waarin iedereen zijn creativiteit kon ontplooien, zijn eigen kwaliteiten kon ontdekken en ontwikkelen en kon leven vanuit gelijkwaardigheid ten aanzien van de ander. Zo leefden we in Huize Schoonderloo. En het beviel prima. We wilden wel aan de maatschappij deelnemen, zeker, maar niet aan de instituties die het leven probeerden te domineren en te beheersen en die mensen degradeerden tot werknemers, onderdanen, patiënten, gelovigen of consumenten. Daar hadden we een broertje aan dood. Dit levensgevoel verklankte zich als de muziek van de Rondos.
Tussen de bedrijven door verscheen in februari 1980 onze langspeelplaat Red Attack. Voor zover we weten de eerste uitgave in Nederland van een punk-lp in eigen beheer. Wel iets om trots op te zijn. We namen de plaat op in de Backlash Studio van Martin van der Leer aan het Haringvliet in Rotterdam. De meeste nummers stonden er in één keer op. In een paar dagen waren de opnamen klaar. Nu moest één en ander nog gemixed worden volgens Martin. Dat snapten we niet helemaal. Onze vorige singles hadden we zelf op een tweesporen bandrecorder opgenomen in onze bomvrije oefenruimte. Van mixen was geen sprake geweest. Als alles maar ongeveer even hard stond. Ja, maar er moet nog echo bij en… We protesteerden hevig. Geen echo! Ben je helemaal gek! Gewoon zoals het opgenomen is. De volgende dag gingen Wim en Frank naar de studio om er op toe te zien dat Martin niets ‘mixte’. We beschouwden de zaak als afgedaan. De zo geroemde sound van Red Attack, het kartonnen-dozen-geluid, is gewoon het gevolg van onze onkunde. Maar wel erg mooi. We lieten vijfentwintighonderd exemplaren persen en verkochten die voor betaal niet meer dan ƒ 12,50. In Raket plaatsten we een handleiding voor het zelf platen maken, uitbrengen en verspreiden. Muziek is van en voor iedereen en niet het monopolie van de platenindustrie.
Maarten besloot rond deze tijd de Rondos te verlaten en ook Huize Schoonderloo. Hij werd zeer gemist. Rien Faber van Rode Wig trok bij ons in. Hij was een aanwinst.
Hoe het eindigde…
We zijn inmiddels aanbeland in 1980, het laatste jaar van de Rondos zogezegd. We speelden alweer enige tijd in de betere muziekgelegenheden, zoals Paradiso, Doornroosje, de Eland en O16. De buurthuizen en de meer obscure plekken hadden we achter ons gelaten. We konden ons verheugen op een groot publiek, tegen wil en dank, dat wel, en ons blad Raket dijde alsmaar meer en meer uit. Red Rock floreerde en er verscheen zelfs een enkel lovend artikel over onze lp in de krant. Toch vertoonde de punkbeweging hier en daar enkele haarscheurtjes. Niet alleen deden de commercie en de heroïne hun intrede, ook extreem rechts, zoals de Nationale Partij Nederland en het Nationaal Jeugd Front, kreeg een laars tussen de deur. Dat was kwalijk. Sommige punks en nieuwbakken skinheads, getooid met onbegrepen Keltische kruizen, konden de verleiding niet weerstaan. Er werden, nog heimelijk, racistische pamfletten uitgedeeld en op straat werden gastarbeiders, zoals die toen nog heetten, in elkaar geslagen. Er werd stemming gemaakt, ook tegen ons.
We zagen de bui hangen en wijdden in Raket lange artikelen met ondubbelzinnige tekeningen aan het onderwerp. We waarschuwden. Niet alleen tegen het snel opkomende rechtsextremisme, Janmaat zou inderdaad even later in de Tweede Kamer plaatsnemen, maar ook tegen de alsmaar groeiende staatsterreur.
We voorvoelden de komst van een soort politiestaat. Niet zo gek in een tijd van grote economische recessie en gestaag groeiend verzet. In Engeland hield Thatcher op niet zachtzinnige wijze huis en vernietigde uiterst grondig het gehele sociale stelsel, en in West-Duitsland waren, met de strijd tegen het zogenaamde terrorisme van de RAF als voorwendsel, de bevoegdheden van het repressieapparaat grotesk uitgebreid. Er heersten Berufsverbot, pers- en boekcensuur en preventieve hechtenis en nog veel meer. Men greep wel degelijk terug naar het nationaalsocialisme. Op de achtergrond trokken de Verenigde Staten van Amerika aan de touwtjes.
Ook Nederland deed een duit in het zakje. De politie trad zeer gewelddadig op tegen linkse activisten. Er werden tanks tegen krakers ingezet en braakgas tegen vredesactivisten. Er werden vuurwapens op mensen gericht. Op 30 april 1981, tijdens het bezoek van Beatrix aan Breda, probeerde men en passant even de preventieve hechtenis uit. Daarvoor bestond geen enkele wettelijke basis, maar je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen.
Wat stond ons te doen? We probeerden uit alle macht de punkbeweging in een historische context te plaatsen. We verwezen in mooie artikelen in Raket naar Dada en de daaruit voortvloeiende revolutionaire arbeiderscultuur van de KPD in Duitsland tijdens het interbellum. We roemden John Heartfield, George Grosz en Gerd Arntz. Van Gerd Arntz bijvoorbeeld plaatsten we meerdere afbeeldingen van zijn prachtige zwartwit lino- en houtsneden. Een punkette uit Den Haag die ons bezocht en de platen zag zei: “Die heeft m’n opa gemaakt.” “Nee,” zeiden wij “die zijn van Gerd Arntz.” “Ja, dat is mijn opa.” Ze nam een nummer van Raket voor hem mee en nog geen week later ontvingen we een prachtige brief in een bijna runisch handschrift, die we pas na enig puzzelen wisten te ontcijferen. Gerd Arntz was blij dat zijn werk weer in de strijd gebruikt werd, voor de goede zaak.
Om onze statements in met name Raket te onderbouwen grepen we nogal eens terug op de marxistische theorie. Ook bij het analyseren van het opkomende fascisme. Dat leidde tot een aantal onverteerbare verhandelingen over het communisme, van een niet al te hoog niveau. Ook schoven we de Volksrepubliek China als socialistisch experiment naar voren. We gaven de Chinese kameraden het voordeel van de twijfel, niet terecht naar later bleek.
Wellicht hadden we er beter aan gedaan wanneer we ons bij onze eigen praktijk hadden gehouden en bij de ideeën die daaruit voortvloeiden. Maar de term Do It Yourself was nog niet gangbaar en schoot bovendien ernstig tekort tegen de fascistische en racistische reflexen die om zich heen grepen en tegen de groeiende staatsterreur. Het gevolg was enige begripsverwarring, waardoor we een deel van de punkscene van ons vervreemdden. Maar daarom niet getreurd, want het onvermijdelijke einde van de punkbeweging wierp sowieso al zijn schaduw vooruit.
Punk had zichzelf achterhaald en dreigde met een sierlijke boog tot ongevaarlijke folklore te vervallen. Daarbij werd ons huis meer en meer als een soort buurthuis gebruikt. Men belde aan, maakte het zich gemakkelijk in onze bank, keek naar onze tv’s en leegde onze koelkast. Wij trokken ons dan maar noodgedwongen terug in ons privé-domein. Uiteindelijk maakten we duidelijk dat Huize Schoonderloo óns huis was, ónze hermitage. Hier woonden wij. Misschien konden ze zelf iets verzinnen om zich mee bezig te houden op een ledige zaterdagavond. Dat viel niet in goede aarde.
Een tweedeling van de ooit zo eensgezinde punkbeweging zette zich in hoog tempo door. Enerzijds de folkloristische punks, anderzijds de mensen die naar nieuwe wegen zochten. Wij behoorden tot de laatsten en irriteerden ons aan de eersten.
We hadden gezorgd voor toegang tot Eksit en Kaasee, voor oefenruimtes, voor een voor iedereen toegankelijk periodiek en voor nog veel meer. We hoopten daarbij dat anderen ons voorbeeld zouden volgen. We wilden samenwerken, niet voorop lopen. Maar veel punks vonden het wel best zo. Waarom zelf iets doen? Ze waren er lui en hebberig van geworden en hadden nog commentaar ook. De vele goeden niet te na gesproken natuurlijk. Maar de eenvoudigen van geest zijn helaas altijd in de numerieke meerderheid.
Ja, we waren op het oorlogspad en daarbij rücksichtslos en liefdevol tegelijk en ongelooflijk toegewijd en we zaten niet vast aan ons punkimago.
30 april 1980 brak aan. We togen naar de hoofdstad om ter plekke het kroningsdebacle te aanschouwen. Door politieprovocatie liep de zaak volledig uit de hand en we vochten in de voorste gelederen in de slag om de Blauwbrug. We gooiden klinkers naar ME’ers. Ze konden het krijgen zoals ze het hebben wilden. We waren er niet vies van.
Een dag later, op 1 mei, speelden we in Kaasee met Art in Revolution en BVD. Het publiek was klaar voor een uurtje springen en hopsen. Maar na Maarten’s vertrek hadden we een geheel nieuwe set samengesteld en we speelden nog hoekiger, hakkerig, schraal, blotig en erg eigen en vooral ondansbaar. Een aantal mensen kon de nieuwe wending zeer waarderen, maar een groot deel van het publiek haakte ter plekke af en zocht zijn toevlucht bij de Kotx uit Rotterdam-Zuid. Zij stonden een meer hedonistische vorm van punk voor. De splitsing van de Rotterdamse punkscene was een feit. Net goed.
Op 18 mei speelden we met Red Rock in Doornroosje in Nijmegen, samen met The Ex en Suspect. Het was ons laatste optreden, maar dat wisten we toen nog niet.
The Fall uit Manchester liet weten dat ze graag samen met de Rondos een toer door Nederland wilden organiseren. Ze hadden onze lp beluisterd en waren onder de indruk. We bedankten, want we hadden net in die tijd onze vakantie gepland en we waren er erg aan toe.
We reisden per trein naar Baskenland. We koesterden een voorliefde voor de wat meer weerbarstige streken. Ook bezochten we Lourdes en uiteindelijk de Pyreneeën. De adembenemende schoonheid van de bergen overweldigde ons. We waren er aan gewend geraakt om ons in onze vrije tijd op te houden in de benauwenis van donkere en rokerige zaaltjes. Hier was ruimte en waren er bomen, wolken, bergmeren, gemzen, toornslangen en vuursalamanders. We kochten bergschoenen en maakten lange wandelingen. We bleven zo lang mogelijk, tot ons geld echt helemaal op was. Eenmaal teruggekeerd in Rotterdam konden we weer helder denken. De retraite had ons goed gedaan. We realiseerden ons dat we geen voormannen van de punk wilden zijn en ook geen kop van Jut voor neonazi’s en ander gespuis. We besloten te stoppen met de Rondos en met Raket, want we waren ons doel ruimschoots voorbijgestreefd. Zoveel was ons wel duidelijk geworden.
Maar we bleven trouw aan onszelf en namen ons voor één en ander netjes af te ronden. We zouden nog twee nummers van Raket laten verschijnen en een laatste single van de Rondos. Zo gezegd, zo gedaan.
Ergens rond deze tijd werd het Piet teveel. Hij maakte prachtige schilderijen in zijn atelier en deed verder met alles mee. Hij fotografeerde zo ook bijna alle optredens. Toch voelde hij zich al enige tijd ongemakkelijk vanwege de wrijving tussen zijn voorliefde voor de schilderkunst en onze vermeende anti-kunsthouding. Hij besloot Huize Schoonderloo te verlaten. Helaas.
Raket nummer 13 verscheen in september 1980, in een oplage van duizend exemplaren en telde honderdveertien pagina’s. De laatste Raket, nummer 14, verscheen in november van dat jaar met maar liefst vier bijlagen: Over platen maken en hun verspreiding, The selling of Limburg, over punk in de mijnstreek, Punk & Verzet en het eerste deel van de Avonturen van Red Rat. Zoals gezegd, bij elkaar tweehonderdtweeëndertig pagina’s, maal de oplage van duizend exemplaren. We hadden inderdaad een lamme arm van het stencillen en riepen iedereen op om gewoon weer zelf fanzines te maken.
Met deze beide laatste nummers van Raket wierpen we de knuppel in het hoenderhok. Punk was op sterven na dood, zo stelden we, wat stond ons te doen? Wie biedt? Er ontbrandde een heftige discussie. De bijlage Punk & Verzet bij Raket nummer 14 staat er bol van. Wellicht vergaloppeerden we ons in de al te persoonlijke polemieken met enkele oud-Red Rock-collega’s. De gemoederen raakten behoorlijk verhit en er vlogen stenen door de ruiten.
Maar de teloorgang van met name Kaasee, ooit vrijplaats van alle gezindten en nu verworden tot zuip- en vechtgelegenheid van een kleine intolerante kliek, ging ons wel degelijk aan het hart. We zagen met lede ogen aan hoe alles te grabbel werd gegooid. Maar de ontbinding zette zich in rap tempo door en op 8 april 1981 brandde Kaasee tot op de grond toe af. De Rotterdamse punkscene zeeg ineen, stortte letterlijk als een kaartenhuis in elkaar en kwam de klap niet meer te boven. Over en uit en klaar is Kees en opgeruimd staat netjes.
In september 1980 verscheen de laatste single van de Rondos, Fight Back! getiteld. De tekst achter op de hoes luidde als volgt: “de rondos hebben zichzelf opgeheven. dit is onze laatste single. we zijn ermee gestopt omdat we naar onze zin te succesvol werden — en succes hebben betekent: geaccepteerd worden. daarbij komt dat een groot deel van de punkbeweging zich in een richting ontwikkelt, die niet de onze is. namelijk; geweld, alcohol, aanpassen en commercie. maar de strijd gaat verder! we blijven ons verzetten met andere middelen.” En dat zonder hoofdletters en in het nederlands en het engels.
Over dat woord ‘succes’ viel de hele goegemeente. Men dacht, heel burgerlijk, dat we met succes bedoelden: in de hitparade staan en veel geld verdienen. Nee, dat bedoelden we niet. In tegendeel. Voor ons betekende ‘succesvol zijn’ op een voetstuk geplaatst worden en als mikpunt dienen voor neonazi’s en gevraagd worden om te spelen op een, godbeterhet, 1 mei-viering van de PvdA. We bedankten voor de eer. Dan maar geen Rondos.
Onze drang tot provoceren nam vorm aan als de hoes van Fight Back! We werden maoïsten genoemd. Prima, maar dan ook het portret van de Grote Roerganger op de hoes van onze laatste single. Bijna iedereen nam de provocatie serieus, al droeg de man in kwestie de rode Rondos-driehoek op zijn luxe werkpak. En het nummer Which side will you be on? was wel degelijk een oproep aan de collega’s van Crass.
Het plan bestond overigens om later, wanneer de storm geluwd zou zijn, onder een andere naam weer met een band te beginnen. Dat is er niet van gekomen. We verkochten de installatie en betaalden de geleende tienduizend gulden terug. De Rondos waren geschiedenis. Voor eeuwig en altijd. Amen.
Hoe het na het einde gewoon weer verder ging…
We waren Raket geëindigd met de leuze: “Punk is dood. Leve het verzet!” Eerlijk gezegd veranderde er voor ons niet eens zo heel veel. Wel viel er een last van ons af. We waren geen publieke figuren meer en beduidend minder mensen bezochten Huize Schoonderloo. Ons huis werd een oase van rust. Betrekkelijke rust, dat wel, want het rommelde nog wat na. We bouwden ons netwerk van contacten met gelijkgestemden verder uit en gingen weer aan het werk. Raket werd de naam van onze uitgeverij.
De avonturen van Red Rat deel 1, over de kroning van Beapix, die als bijlage van Raket nummer 14 was verschenen, werd goed ontvangen. In april 1981 verschenen deel 1 en het nieuwe deel 2, over kraken, samen in een stripboek, met poster, in een oplage van vierduizend exemplaren, die snel uitverkocht was. In de strip hadden ratten en varkens het met elkaar aan de stok. Red Rat drentelde door de verhalen, meer als toeschouwer dan als held en steevast in opperste verwarring. Meer dubbele delen volgden. In totaal tekende ik tien delen in vijf stripboeken, over de acties bij Dodewaard, Breda 30 april 1981, de munitietreinen, Berlijn, mannen en vrouwen, de linkse beweging, kantoor en Baskenland. Er verschenen een Red Rat-button en enkele posters. Red Rat was populair en zijn beeltenis dook overal op. Op muren, t-shirts, in schoolkranten en fanzines. Hij leefde zijn eigen leven en niemand wist wie de tekenaar was. Er verschenen zelfs vertalingen. Drie uitgaven in het Duits en er gaan geruchten over Engelse, Italiaanse en Deense versies. Stripuitgeverij Oberon belde en bood ons een contract voor Red Rat aan. We hadden geen interesse.
Ondertussen werkten we een jaar lang intensief aan Ze zijn er weer... Een lijvig boek over de organisatie en strategie van de staatsrepressie. We trokken lijnen van het nationaalsocialisme naar de Amerikaanse counter-insurgency en toonden aan hoe het beheersen van de pers en de media in de psychologische oorlogvoering door de staat centraal stond. In het boek werkten we in feite onze politieke visie, die we in Raket en in de teksten van de Rondos naar buiten hadden gebracht, verder uit. We schreven, lay-outten en drukten het boekwerk van driehondervijf pagina’s helemaal zelf. Ze zijn er weer... verscheen in juli 1982 en op de kaft prijkte het hoofd van een ME’er die verdacht veel leek op de voormalige Führer van het Derde Rijk. Dat viel ook de politie op en die nam kordaat een aantal boeken bij de winkel van de Rotterdamse Kunststichting in beslag. Maar toen waren we al bijna door de oplage van tweeduizend exemplaren heen.
Wim, die de muziek meer was toegedaan, drumde inmiddels bij The Ex. En hoe!
Toen in 1981 onze boze buurman vertrok omdat hij er gezagsgetrouw vanuit ging dat Huize Schoonderloo gesloopt zou gaan worden, confisqueerden we de drie etages tellende conciërgewoning. Op de benedenverdieping openden we de linkse boekhandel ‘Raketbasis’. Daar verkocht Paulette van Rakette, die inmiddels in Huize Schoonderloo was komen wonen, allerhande subversieve lectuur, platen, posters, buttons en aanverwante artikelen.
Toen bereikte ons via de krant notabene het bericht dat de wijkraad van Delfshaven van plan was binnen afzienbare tijd Huize Schoonderloo te slopen. Ze hadden niet eens de moeite genomen ons persoonlijk op de hoogte te stellen. Het werd een gevecht voor het behoud van het prachtige pand. Niet eens voor onszelf, maar omdat we het schandalig vonden dat zo’n mooi historisch buitenhuis uit 1803, bouwtechnisch in uitstekende staat, gesloopt zou worden. In Rotterdam nog wel. Dan kun je de Duitse Luftwaffe ook niets verwijten. We wonnen. Na negenduizend door ons huis aan huis verspreide folders en ongelofelijk veel steun van buurtbewoners en sympathisanten dolf de CPN’er Bulthuis het onderspit. En terecht.
De school waarvoor ons huis had moeten wijken werd nu naast ons gebouwd. Daarvoor behoefden slechts twee leegstaande loodsen gesloopt te worden. Huize Schoonderloo bleef behouden en werd later geheel gerenoveerd en staat er nog steeds. In volle glorie.
Wim vertrok uit huis en na enige tijd kwamen we tot de conclusie dat het beter was dat ieder van ons zijns weegs zou gaan. We droegen Huize Schoonderloo over aan een vriendin van ons die het pand zou beheren en ervoor zou zorgen dat het een goede bestemming kreeg.
Inmiddels waren we wel weer aan een nieuw project begonnen. Rien, Saskia en ik werkten twee jaar aan Rood Rotterdam in de jaren ’30. Een heidens karwei, maar geheel en al de moeite waard. We interviewden vijftien mannen en vrouwen die voor de oorlog in de linkse beweging actief waren geweest. Het waren communisten, anarchisten, vrijdenkers, sociaal-revolutionairen en radencommunisten en ook nog een Spanjestrijder. We raakten met de meesten van hen goed bevriend en ze vertrouwden ons hun persoonlijke verhalen toe en hun dierbare foto’s. Het boek groeide uit tot een monument van driehonderdvierentachtig pagina’s, gevuld met verhalen, foto’s, tekeningen, brieven en gedichten. Rood Rotterdam was het eerste boek over ‘gewone’ revolutionairen in de Maasstad tijdens de crisisjaren. Het verscheen in januari 1984 in een oplage van vierduizend exemplaren.
Met twee van de oud-strijders, Kees Rijken en Bram van de Haterd, maakten we het boekje Pen en Schaar, met collages van Kees en gedichten van Bram. Ook verscheen de strip Uitverkoop!, over de opkomst van de NSB in de jaren ’30.
Rien ging zijn eigen weg en Saskia, de kleine Jan en Arie, en ik verhuisden naar Amsterdam. Daar fuseerde uitgeverij Raket met uitgeverij Lont onder de verrassende naam Raket & Lont. Er volgde nog een aantal uitgaven, waaronder het stripverhaal No Pasaran!, over de lotgevallen van een nederlandse interbrigadist tijdens de spaanse burgeroorlog. In 1987 was de rek er uit. Herman en ik besloten het stokje door te geven aan uitgeverij Ravijn. Na tien jaar hield Raket op te bestaan. Het was welletjes geweest.
– Johannes van de Weert, Amsterdam 2009